Het doel van de WHk is enerzijds het verbeteren van de voorwaarden voor het melden van maatschappelijke misstanden binnen organisaties en anderzijds het beter beschermen van de melders van misstanden. In deze bijdrage worden de doelstellingen van de WHk kort besproken.
Doelstelling 1: verbeteren voorwaarden voor het melden van misstanden
In deze paragraaf wordt aan de hand van de reikwijdte van de WHk bezien of doelstelling 1, het verbeteren van de voorwaarden voor het melden van maatschappelijke misstanden, wordt behaald.
Naar aanleiding van een verzoek kan het Huis twee soorten onderzoeken instellen. Allereerst kan het Huis een onderzoek instellen naar een vermoeden van een misstand. Ten tweede kan het Huis een onderzoek instellen naar de wijze waarop de werkgever zich heeft gedragen jegens de werknemer die een melding van een vermoeden van een misstand heeft gemaakt.
Bij beide onderzoeksvarianten is de definitie van het ‘vermoeden van een misstand’ van groot belang. Een vermoeden van een misstand is – kort samengevat – het redelijke vermoeden dat sprake is van een misstand, waarbij het maatschappelijke belang in het geding is. Het maatschappelijke belang is in het geding bij de schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de volksgezondheid, een gevaar voor de veiligheid van personen, een gevaar voor de aantasting van het milieu en een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten. Vereist is steeds dat sprake is van een patroon of structureel karakter, of van een zodanig ernstige of omvangrijke misstand dat daardoor het maatschappelijk belang wordt geraakt. Ook fraude, corruptie en vriendjespolitiek worden genoemd als ernstige misstanden.
De definitie ‘vermoeden van een misstand’ beperkt dus het aantal klokkenluiders dat onder de WHk valt aanzienlijk, waardoor maar weinig klokkenluiders bescherming kunnen krijgen van de WHk.
Voor het onderzoek naar het gedrag van de werkgever jegens de werknemer die een melding van een vermoeden van een misstand heeft gedaan, geldt hetzelfde. Ik lees deze onderzoeksbevoegdheid zo dat het gedrag van een werkgever pas door het Huis kan worden onderzocht, als de werknemer een melding heeft gedaan van een vermoeden van een misstand.
Opvallend is ook dat de werkgever die in de regel minimaal vijftig personen in dienst heeft, instemming bij de ondernemingsraad moet vragen voor het vaststellen van een procedure “voor het omgaan met het melden van een vermoeden van een misstand” als bedoeld in de WHk. Door de verwijzing naar de definitie van ‘een vermoeden van een misstand’ als bedoeld in de WHK, zal deze interne klokkenluidersregeling ook slechts voor weinig werknemers gelden. Dit wordt pas anders als werkgevers in positieve zin afwijken van de wettelijke definitie van een vermoeden van een misstand en dit ruimer formuleren. Bij deze ‘bovenwettelijke’ misstanden kan het Huis evenwel geen onderzoek instellen.
Doelstelling 2: verbeteren bescherming voor klokkenluiders
Wellicht wordt de tweede doelstelling, een betere bescherming voor klokkenluiders, wel gehaald. Met de WHk is een nieuw artikel in het arbeidsovereenkomstenrecht geïntroduceerd. Dit nieuwe artikel bepaalt dat de werkgever de werknemer niet mag benadelen als gevolg van het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand. Te goeder trouw houdt in dat de klokkenluider moet handelen vanuit zuivere motieven. Het lijkt dus mogelijk dat de klokkenluider zelf aanvankelijk onderdeel was of deelnam aan het ontstaan of voortbestaan van de misstand, maar dat hij toch te goeder trouw tot melding kan overgaan. Het naar behoren melden van een misstand betekent dat de werknemer zich bewust moet zijn van het feit dat hij niet zomaar in de openbaarheid kan treden met feiten over een onderneming die onder de geheimhoudingsplicht vallen. De werknemer moet zich dus houden aan de plicht in beginsel eerst intern te melden. Onder het benadelingsverbod vallen in ieder geval ontslag, het niet-voorzetten van de arbeidsovereenkomst, het overplaatsen of weigeren van een verzoek daartoe, het treffen van ordemaatregelen, het onthouden van een loonsverhoging of promotiekans en het afwijzen van verlof.
Het benadelingsverbod verwijst naar het begrip ‘vermoeden van een misstand’ als bedoeld in de WHk. Wederom dient dus een maatschappelijk belang in het geding te zijn en aangezien daarvan niet snel sprake zal zijn, zullen weinig werknemers de status van klokkenluiders kunnen krijgen. Als geen maatschappelijk belang in het geding is, zal de werknemer dus rechtsbescherming moeten ontlenen aan al vóór 1 juli 2016 erkende (grond)rechten, zoals het recht op vrijheid van meningsuiting, het goedwerkgeverschap, de Corporate Governance Code en/of andere wet- en regelgeving. Hierdoor zal doelstelling 2, denk ik, ook niet of nauwelijks worden behaald.
Conclusie
De rechtsbescherming op grond van de WHk vertoont dus nogal wat lacunes. De klokkenluider zal zich regelmatig op al vóór 1 juli 2016 gangbare rechten en beschermingsmechanismen moeten beroepen voor rechtsbescherming, waarvan nu juist door de initiatiefnemers van de WHk vastgesteld was dat die onvoldoende waren. Al met al zal een klokkenluider wat mij betreft drie keer moeten nadenken voordat hij daadwerkelijk bij het Huis aan de bel trekt. De doelstellingen worden dus naar mijn mening niet bereikt.