Omgevingsplanactiviteit reguleert verschillende aspecten
In een eerder blogbericht over het omgevingsplan vroegen wij al aandacht voor de relevante verschillen tussen bestemmingsplannen en het omgevingsplan. Onder de Omgevingswet stelt de gemeenteraad één omgevingsplan vast voor het gehele grondgebied van de gemeente, waarin regels staan over “de fysieke leefomgeving” (art. 2.4 Ow). De fysieke leefomgeving gaat niet alleen over het gebruik van gronden en de bouwactiviteit, maar gaat ook over milieuaspecten zoals water, bodem, lucht en natuur alsook cultureel en werelderfgoed en de gevolgen voor de mens (art. 1.2 Ow).
Het omgevingsplan kan naast de reeds bekende regels over het “gebruik van gronden” en het “bouwen” dus ook regels en/of normen over het milieu bevatten, die in acht genomen moeten worden bij het verrichten van een activiteit. Naast het voorbeeld van een projectontwikkelaar die wil weten welk gebruik is toegestaan op een bepaald perceel en wat de bouwmogelijkheden zijn, kan dan worden gedacht aan de horecaondernemer die wil weten aan welke geluids- of geurnormen moet worden voldaan bij de exploitatie van zijn of haar vestiging. Het omgevingsplan heeft daarmee een bredere reikwijdte, omdat het meer (soorten) activiteiten reguleert.
Wat is de (buitenplanse) omgevingsplanactiviteit?
Mede door de bredere reikwijdte van het omgevingsplan is de term “omgevingsplanactiviteit” geïntroduceerd. Op grond van artikel 5.1 lid 1 Ow bestaat hiervoor een omgevingsvergunningplicht. Maar wanneer is sprake van een omgevingsplanactiviteit?
In de begrippenlijst bij (art. 1.1 van) de Omgevingswet wordt een “omgevingsplanactiviteit” gedefinieerd als:
i. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan;
ii. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan; of
iii. een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.
De omgevingsplanactiviteit is dus altijd gerelateerd aan het omgevingsplan en houdt hiermee verband. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen de (binnenplanse) omgevingsplanactiviteit enerzijds en de buitenplanse omgevingsplanactiviteit anderzijds.
Omgevingsplanactiviteit (binnenplans)
Van een (binnenplanse) omgevingsplanactiviteit (OPA) is sprake als de beoogde activiteit in het omgevingsplan vergunningplichtig is gemaakt en voldoet aan de beoordelingsregels die in dat geval door het bevoegd gezag in het omgevingsplan zijn vastgesteld. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden het bevoegd gezag de omgevingsvergunning kan verlenen of weigeren. Ook kunnen de beoordelingsregels aangeven hoe het bevoegd gezag de gevolgen van activiteiten moet berekenen of afwegen. Voor de omgevingsplanactiviteit met betrekking tot de (ruimtelijke) bouwactiviteit geldt bijvoorbeeld dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit moet verlenen als aan de beoordelingsregels wordt voldaan (art. 5.21 lid 2 onder a Ow). Simpel gezegd gaat het hier om activiteiten waarvoor het omgevingsplan zelf een omgevingsvergunningplicht instelt, inclusief het bijbehorende beoordelingskader. Dit laat onverlet dat in artikel 2.29 Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) een aantal bouwwerken zijn genoemd, die zonder omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit gerealiseerd mogen worden. Het gaat dan om situaties die overeenkomsten vertonen met de gevallen in het voormalige artikel 3 van bijlage II bij het Bor.
Buitenplanse omgevingsplanactiviteit
Van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) is in twee gevallen sprake: als de beoogde activiteit in het omgevingsplan vergunningplichtig is gemaakt maar niet aan de beoordelingsregels voldoet of als het omgevingsplan de activiteit geheel niet reguleert. Dat ziet er als volgt uit:
In beide gevallen gelden zwaardere eisen voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Deze wordt alleen verleend met het oog op een “evenwichtige toedeling van functies aan locaties” (art. 5.2 lid 2 onder b Ow). Verder zijn de instructies van de provincie en het rijk over omgevingsplannen uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) van toepassing (art. 5.21 lid 2 onder c Ow). Ook geldt dat anders dan in het geval van een OPA, het bevoegd gezag beleidsruimte heeft bij het verlenen van een vergunning voor een BOPA. In het besluit tot het al dan niet verlenen van een BOPA-vergunning moet gemotiveerd worden aangeven of, ondanks strijd met het omgevingsplan, de activiteit acceptabel wordt geacht en de activiteit in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Let op overgangsrecht!
Tot 1 januari 2032 hoeft het omgevingsplan nog niet aan alle regels uit de Omgevingswet te voldoen (art. 22.4 Ow). Deze datum is bij Koninklijk Besluit van 10 juli 2023 vastgelegd. In deze periode geldt dat de bestemmingsplannen gelden als omgevingsplannen van rechtswege, automatisch aangevuld met de rijksregels die met de Omgevingswet zijn komen te vervallen (de zogenaamde bruidsschat). Dit is gedaan om een juridisch vacuüm te voorkomen. Ten aanzien van de omgevingsplanactiviteit zijn daarin enkele interessante bepalingen opgenomen, waarvan wij de belangrijkste aanstippen.
Voor alle omgevingsplannen van rechtswege geldt een algemeen verbod om zonder omgevingsvergunning een ruimtelijke bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken (art. 22.26 Bruidsschat). Totdat een definitief omgevingsplan is vastgesteld, geldt er dus altijd een omgevingsvergunningplicht voor de omgevingsplanactiviteit. Hiervoor gelden de beoordelingsregels uit artikel 22.29 Bruidsschat, die vergelijkbaar zijn met de weigeringsgronden uit artikel 2.10 lid 1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Zo wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als dit (a) niet in strijd is met de regels uit het omgevingsplan, (b) geen strijd met de redelijke eisen van welstand bestaat en (c) de bodemkwaliteit ter plaatse aanvaardbaar is.
Het verbod geldt echter niet voor alle ruimtelijke (bouw)activiteiten. Zo is in artikel 22.27 Bruidsschat een regeling opgenomen voor bouwwerken die vergunningvrij gerealiseerd kunnen worden. Het gaat om de vergunningvrije gevallen die wij tot 1 januari 2024 kenden uit artikel 2 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Een voorbeeld daarvan is het vergunningvrij bouwen in het achtererfgebied. Totdat gemeenten een volledig omgevingsplan hebben vastgesteld en de keuze hebben gemaakt omtrent de gevallen die zij vergunningvrij willen toestaan, geldt deze regeling dus. Zoals eerder opgemerkt, zijn in artikel 2.29 Bbl ook enkele bouwwerken genoemd die zonder omgevingsplanactiviteit gerealiseerd mogen worden.
Tot slot
Voorlopig geldt voor alle bouwprojecten een omgevingsvergunningplicht voor de omgevingsplanactiviteit. Het daarvoor geldende toetsingskader is in grote lijnen vergelijkbaar met het toetsingskader dat gold onder de vigeur van de Wabo.
Let wel op dat deze omgevingsvergunning alléén vanuit het omgevingsplan een toestemming geeft voor de beoogde activiteit. Indien u daadwerkelijk wenst te starten met de bouw, zult u daarvoor mogelijk ook een omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit moeten aanvragen (art. 5.1 lid 2 onder a Ow). Hier gaan wij in een apart blogbericht nader op in.
Heeft u vragen over dit onderwerp, stuurt u dan een e-mail naar c.bast@lexence.com en/of p.ozturk@lexence.com. Wij zullen uw vraag dan beantwoorden middels een blog of via een FAQ-rubriek op deze website.