Op 1 juni jongstleden heeft de kantonrechter Leiden bij vonnis in kort geding laten weten deze zienswijze niet te delen. Voorshands is de kantonrechter van oordeel dat het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:670b BW niet zover gaat dat de bedenktermijn pas gaat lopen na ondertekening door partijen van de beëindigingsovereenkomst. Een zo vergaande afwijking van het reguliere contractenrecht en het systeem van aanbod en aanvaarding zou, zo de wetgever dat heeft bedoeld, volgens de kantonrechter Leiden in de wet of in ieder geval in de wetsgeschiedenis moeten zijn genoemd.
Uit jurisprudentie blijkt dat aan het “reguliere” schriftelijkheidsvereiste wordt voldaan door een simpel Whatsapp-bericht of een akkoordverklaring per e-mail.
In het onderhavige geval is door de juridisch gemachtigden van beide partijen intensief onderhandeld en gecorrespondeerd over een concept-beëindigingsovereenkomst. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in een akkoordverklaring per e-mail. Volgens de kantonrechter in Leiden komt hiermee tot uitdrukking dat voor beide partijen de afspraken kenbaar en akkoord waren. Veel duidelijker en concretere dan een e-mail van de gemachtigde van de werknemer kan het volgens de kantonrechter bijna niet. Het enige feit dat de aangepaste concept-versie (nog) niet door beide partijen is ondertekend doet hier niets aan af.
Al met al een interessante uitspraak voor de discussie rondom het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:670b BW. Het is de vraag of de kantonrechter met de overweging “als het anders zou zijn geweest, dan zou het wel zijn benoemd” niet te kort door de bocht gaat. Uit de wetsgeschiedenis blijkt immers dat er bij het opstellen van de bepaling nadrukkelijk aansluiting gezocht is bij het schriftelijkheidsvereiste van het concurrentiebeding.
Mocht deze uitspraak toch navolging vinden dan betekent dit niet automatisch dat elke akkoordverklaring (in welke vorm dan ook) zal leiden tot aanvang van de wettelijke bedenktermijn. Werknemer dient immers goed op de hoogte te zijn van de gemaakte afspraken en de gevolgen daarvan. De kantonrechter oordeelde dat in het onderhavige geval uit de intensieve correspondentie en het feit dat de werknemer werd bijgestaan door een gemachtigde bleek dat werknemer voldoende kenbaar was met de inhoud.
Het is voorlopig de vraag in hoeverre deze voorlopige voorziening in stand zal blijven. Wij wachten in spanning het volgende oordeel af.